Beschrijving van de test

INR

Parameter

Testnaam: INR
Eenheden: ratio
Uitvoerfrequentie: Dagelijks
TAT (max antwoordtijd): < 1 dag
Dringend aan te vragen: Ja
Laboratorium - Toestel: AZ Sint_Blasius - ACLTOP
Verantwoordelijke: Dr. F. Lacquet

Staalname

Staaltype (voorkeur): Citraat plasma
Minimaal volume (µL): 3000 µL
Afname en transport: De citraattube dient correct te worden gevuld tot aan de maatstreep.
Algemene richtlijnen voor staalafname (zie procedure staalafnamemodaliteiten)

Bijaanvraag

Stabiliteit (dagen): 24 uur (4°C)

Methode

Meetmethode: Turbidimetrie, recombinant
Laboratorium - Toestel: AZ Sint_Blasius - ACLTOP
BELAC-accreditatie: Ja

Interpretatie

Bron referentiewaarden: Bijsluiter

Referentiewaarden

Leeftijd Mannen Vrouwen
0.8-1.2 ratio 0.8-1.2 ratio

Wetenschappelijke achtergrond

Achtergrond:

Testindicaties

Bij deze test wordt de INR (International Normalised Ratio) in het bloed gemeten. De INR-bepaling wordt door de arts uitgevoerd om de werking van de bloedstolling (coagulatie) te beoordelen. Dit is van belang bij patiënten met een verhoogde bloedingsneiging. Een specifiek voorbeeld hiervan is een preoperatief onderzoek in het kader van een chirurgische ingreep. Daarnaast kan de bepaling van de protrombinetijd (PT) nuttig zijn bij (ernstige) leveraandoeningen, aangezien de lever verantwoordelijk is voor de synthese van de meeste stollingsfactoren (factor I: fibrinogeen, factor II: trombine, en factoren V, VII, IX, X, XI).

Een andere belangrijke indicatie voor INR-bepaling betreft de periodieke evaluatie van therapieën met bloedverdunners (anticoagulantia), zoals vitamine K-antagonisten (bijv. Marevan®, Marcoumar®, Sintrom®). Het vaststellen van een uitgangswaarde vóór aanvang van deze therapie is cruciaal. Orale anticoagulantia remmen de vorming van bloedstolsels en worden voorgeschreven bij patiënten met een verhoogd risico op trombose. Het is echter essentieel om regelmatig de PT/INR te controleren, omdat een correcte dosering van deze medicatie noodzakelijk is. Onderdosering kan trombose veroorzaken, terwijl overdosering kan leiden tot bloedingen. Het effect van orale anticoagulantia wordt bovendien sterk beïnvloed door andere medicatie, voedingsproducten en gezondheidscondities.

Een INR-bepaling wordt vaak gecombineerd met een uitgebreide anamnese en aanvullende stollingsonderzoeken, zoals het bepalen van het aantal bloedplaatjes, de protrombinetijd (PT), en de geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT).

(Patho-)fysiologie

De INR is een gestandaardiseerde internationale maat voor de protrombinetijd (PT), die een belangrijke rol speelt in de bloedstolling. De INR wordt berekend als de verhouding tussen de PT van de patiënt en de referentie-PT van normaal plasma, gecorrigeerd voor de gevoeligheid van het gebruikte reagens (de zogenaamde ISI-waarde).

Bloedstolling is een complex proces waarbij trombocyten (bloedplaatjes) en stollingsfactoren samenwerken. Dit proces leidt tot de vorming van een stabiele fibrineklonter. De protrombinetijd (PT) meet de tijd die nodig is om in vitro een fibrinestolsel te vormen na activatie van de stollingscascade door toevoeging van calcium, fosfolipiden en weefselfactor (tromboplastine). Citraat wordt gebruikt in bloedbuisjes om vroegtijdige stolling te voorkomen door calcium te binden. In het laboratorium wordt na centrifugatie calcium toegevoegd om de stollingscascade gecontroleerd te activeren.

De INR weerspiegelt de activiteit van stollingsfactoren in de extrinsieke en gemeenschappelijke stollingsroute en is gevoelig voor de werking van factoren V, VII, X, II (protrombine) en I (fibrinogeen). Vitamine K is essentieel voor de synthese van de vitamine K-afhankelijke factoren II, VII, IX en X in de lever. De INR biedt een gestandaardiseerde waarde, waardoor PT-waarden tussen verschillende laboratoria vergelijkbaar zijn.

Verhoogde INR-waarden worden gezien bij een verminderde synthese van stollingsfactoren (bijvoorbeeld leverinsufficiëntie) of bij het gebruik van orale anticoagulantia.

Intensiteitsgroepen

Eerste intensiteitsgroep: Streefwaarde INR 3.0; streefgebied INR 2.5–3.5.

Indicaties: atriumfibrilleren, (primaire en secundaire) preventie van diepe veneuze trombo-embolie, cerebrovasculaire insufficiëntie, biologische hartklepprothese, en mechanische aortaklepprothese.

Tweede intensiteitsgroep: Streefwaarde INR 3.5; streefgebied INR 3.0–4.0.

Indicaties: primaire en secundaire preventie van arteriële trombo-embolie, recidiverende veneuze trombo-embolie onder antistollingstherapie op eerste intensiteitsniveau, en mechanische mitralisklepprothese.

Interpretatie van de resultaten

De INR-waarde geeft aan hoeveel trager het bloed van de patiënt stolt in vergelijking met normaal plasma. Voor patiënten onder antistollingstherapie ligt de streefwaarde doorgaans tussen 2.5 en 3. Bij patiënten met een verhoogd tromboserisico, zoals bij oudere mechanische hartkleppen of antifosfolipidensyndroom, wordt een hogere INR (3–4) nagestreefd.

Verkorting van de INR: Geen klinische betekenis.

Verlenging van de INR (vertraagde bloedstolling): Verhoogd risico op bloedingen.

Mogelijke oorzaken van een verlengde INR:

Tekort aan stollingsfactoren (aangeboren of verworven).

Leverziekten.

Vitamine K-tekort door verminderde inname, malabsorptie of langdurig gebruik van breedspectrumantibiotica.

Medicatie, zoals hoge doses heparine of antistollingsmiddelen.

Antifosfolipidensyndroom (bijv. lupus anticoagulans).

Diffuse intravasculaire stolling (DIC) door sepsis, maligniteit, trauma, zwangerschap, of intravasculaire hemolyse.

Nieraandoeningen, zoals nefrotisch syndroom.


Tarificatie

RIZIV nomenclatuur: 554573
Nomenclatuur: 554573 - 554584 B 80 Tromboplastinetijd (prothrombinetijd), inclusief de eventuele berekening van fibrinogeen #(Maximum 1) (Cumulregel 54) (Diagnoseregel 95)
Bron: RIZIV website op 01/09/2025

Laatst gewijzigd

2025-09-10 09:16:00