De test is traceerbaar naar het standaardreferentiemateriaal SRM967 van het National Institute of Standards and Technology (NIST).
Leeftijd | Mannen | Vrouwen |
---|---|---|
< 2 j | 0.15-0.30 mg/dL | 0.15-0.30 mg/dL |
2 j-5 j | 0.20-0.45 mg/dL | 0.20-0.45 mg/dL |
5 j-10 j | 0.29-0.66 mg/dL | 0.29-0.66 mg/dL |
10 j-15 j | 0.40-0.74 mg/dL | 0.40-0.74 mg/dL |
15 j-19 j | 0.51-0.97 mg/dL | 0.49-0.84 mg/dL |
> 19 j | 0.73-1.18 mg/dL | 0.55-1.02 mg/dL |
Creatinine ontstaat spontaan en irreversibel uit creatinefosfaat in spierweefsel. De productie is relatief constant en afhankelijk van de spiermassa, met weinig intra-individuele variatie. Creatinine wordt hoofdzakelijk glomerulair gefiltreerd, met een bijkomende tubulaire secretie die afhankelijk is van de nierfunctie. Door de stabiele serumconcentratie is creatinine geschikt om de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) te schatten via formules zoals eGFR.
Een eiwitrijk dieet of vleesconsumptie kan de serumcreatinine tijdelijk verhogen. Bij gezonde personen zijn dagelijkse schommelingen van 10–15% normaal.
Omdat een correcte 24-uurs urinecollectie moeilijk is, wordt de GFR vaak geschat op basis van serumcreatinine alleen.